Interieur uitgangspunt voor vernieuwing stadhuis – een interview
Twee jaar hebben de werkzaamheden aan het stadhuis van Vlissingen geduurd. De ingrepen waren fors, maar noodzakelijk. Het wat sombere, monumentale pand is opengebroken en getransformeerd in een licht en transparant gebouw. Het interieur vormde het belangrijkste uitgangspunt voor deze vernieuwing.
Een rechthoekig, in donker baksteen gemetseld volume rondom een grote binnenplaats. Een toren, die de overgang naar een groot en hoog, gesloten entreegebouw markeert. Hellende daken. Het zijn allemaal typische kenmerken voor een bouwwerk uit het interbellum of anders uit de tijd net na de tweede wereldoorlog. Maar dat is slechts schijn. In werkelijkheid stamt het gebouw uit begin zestiger jaren. De verklaring voor dit misverstand is simpel. De architect van het gebouw, ir. Dirk Roosenburg, die al vóór de oorlog actief was, kreeg tijdens de oorlog informeel van de toenmalige burgemeester de opdracht een ontwerp voor een nieuw stadhuis te maken. In 1946 was het ontwerp klaar, maar het zou, vanwege de wederopbouw, nog zestien jaar duren voordat de eerste steen werd gelegd. Het gevolg was dat het gebouw eigenlijk al bij de oplevering in 1962 verouderd was. Voor architect Wytze Patijn, verantwoordelijk voor de ingrijpende vernieuwing van het stadhuis, was dit een belangrijk gegeven.
Wytze Patijn: ‘Het gebouw was een soort anachronisme waar het de democratie betreft.
Het was een zeer autoritair gebouw. Als je binnen kwam, botste je meteen tegen een hele brede trap, die boven naar de bode leidde.
De hal was buiten proportioneel hoog. Het was bijna een soort kerkelijk gebouw, heel donker.
Een somber gebouw, waar het bestuur van de stad in een ivoren toren zat.
Rond 1996 was ik als rijksbouwmeester in Vlissingen voor een ander project, de burgemeesterswoning van Dirk Roosenburg op de kop van de boulevard uit 1932.
Ik heb me als rijksbouwmeester sterk gemaakt om dat huis te behouden, en heb daar ook met de gemeente Vlissingen over gesproken.
Toen we daar rondliepen, vroeg de onlangs overleden wethouder Kees de Keijzer wat ik van het stadhuis vond.
Ze zaten toen midden in de discussie over dat gebouw. Moest je het afbreken of vernieuwen?
Ik heb toen gezegd, dat ik het een deprimerend en neerbuigend gebouw vond, wat de mensen betreft, maar zou het nooit slopen, want dit soort gebouwen met dit soort ruimte en materialen bouw je tegenwoordig niet meer.
Misschien ben je met een nieuw stadhuis even duur uit, maar je hebt dan ook veel minder kwaliteit.’
U zag vooral de positieve kwaliteiten?
‘Ja, het is sowieso heel duidelijk dat het gebouw in z’n hele structurele opzet heel erg goed in elkaar zit. Het sluit ruimtelijk goed op elkaar aan. De binnenplaats en de voorkant, die knik die erin zit ter plaatse van de toren; stedenbouwkundig zit het heel erg knap in elkaar. Alleen moet je de boel openmaken. Je moet vrij veel slopen om de potentie die het gebouw heeft weer waar te kunnen maken.’
U bedoelt dat u het ontwerp vanuit het interieur benaderd heeft?
‘Het is eigenlijk voornamelijk van binnenuit gedacht. We wilden het gebouw open maken, om de democratie zichtbaar te maken. De gemeente wilde van de hal een multifunctionele zaal maken, waarin zowel de raadzaal als de vergaderzaal was opgenomen. Maar ik vond dat de hal dan nog steeds die buitenproportionele hoge ruimte zou blijven. Dat vond ik niet prettig, omdat het zo hoog en smal was. Wij hebben voorgesteld er een nieuwe raadzaal in te hangen, als een schip. Op die manier werd de hal wat kleiner, minder hoog. Door er een schip in te hangen, creëer je twee zalen. Verder stond al min of meer in de opgave dat de binnenplaats overdekt moest worden, zodat er een atrium zou ontstaan. Vanuit die gedachte van twee zalen en de verbinding met het atrium konden we openheid en licht in het gebouw brengen. Door rigoureus alle dwarswanden weg te nemen, inclusief de hele voorgevel aan de pleinzijde, werd het veel lichter. Ook kwam er een dynamiek in die er daarvoor niet in zat. Het is dus inderdaad heel erg van binnen naar buiten gedacht. Alleen de ruimtelijke structuur van het basisontwerp is in tact gebleven. Het gebouw had gewoon de potentie om het zo te maken, zonder dat er delen geamputeerd hoefden te worden.’
Een gedeeltelijke sloop was dus ook een mogelijkheid?
‘Ja, dat was ook mogelijk. We hadden bijvoorbeeld een vleugel eraf kunnen halen en er iets nieuws voor terugzetten, maar we hebben ervoor gekozen de oorspronkelijke structuur te behouden. Het enige ingewikkelde was een technisch probleem wat betreft de stabiliteit als je de dwarswanden eruit haalt. We hebben dat opgelost door een grote stalen constructie aan te brengen, een soort windverband, zodat de boel niet omver waait. Die constructie is niet eens zo zwaar in het zicht, maar het zit er wel, op drie plaatsen: in de kop, in de glazen overgang tussen de zaal en het grote middenatrium en uiteindelijk ook precies daartussenin.’
Het stadhuis had oorspronkelijk een mooi, groen uitgeslagen koperen dak. Waarom is dat vervangen door aluminium platen?
‘Het was niet haalbaar om het dak te behouden. Overigens was het geen koperen dak, maar een bitumen dak met koperstrooisel. Aanvankelijk hadden wij het voorstel om er een koperen dak op te zetten, maar ook dat was financieel niet haalbaar.’
Vond u dat niet jammer?
‘Ik vind het toch ook leuk dat het gebouw veranderd is. Met name door die open kop aan het plein heeft het gebouw een geheel nieuwe uitstraling gekregen. En daar doet het nieuwe dak aan mee. Ook in het interieur hebben we materialen en kleuren gebruikt om een goede aansluiting met het bestaande gebouw te krijgen. Ik wilde niet een gezicht 2004 in een gebouw uit 1962 hebben. Er is met name veel hout gebruikt. En verder ook de vloer, die is van Sumi Stone, chinees natuursteen. Er zijn al diverse mensen geweest die dachten dat de vloer origineel was, maar dat is het dus niet. Er zit een soort roestkleur in, dat heeft wel iets stoers. Dat zit ook in het pleinontwerp. Eigenlijk kun je zeggen dat we de gelegenheid hebben gehad een plan te maken van stoel tot stad.’
U vindt het een compliment als mensen het verschil tussen het oude en het nieuwe niet meer opmerken?
‘Ik vind niet dat een architect een persoonlijk handschrift moet achterlaten als ze met een oud gebouw bezig zijn. Het gaat om het gebouw, daar moet je zo goed mogelijk mee omgaan. Het vereist vakmanschap om het gebouw en ook het interieur een zekere vanzelfsprekendheid en rust te geven. Dat is heel bewust het uitgangspunt geweest. Een aantal dingen in het interieur, zoals de glazen lift in de grote hal en nog een aantal dingen, zijn echt van deze tijd, maar ik was er niet op uit om heel erg abstract modernistische contrasten te maken ten opzichte van het oude gebouw. Ik vond het heel zinnig om zelf niet iets aan het gebouw toe te voegen, maar om het goed af te stemmen, juist omdat het gebouw van zichzelf al zo veel kwaliteiten heeft.’
Opdracht: Gemeente Vlissingen
Ontwerp: KuiperCompagnons, Rotterdam
Ontwerpteam: Wytze Patijn, Reinald Bosman, Arie-Jan Bakker, Farzaneh Ghorishi (interieur), Wijnand Bouw (inrichting plein)
Uitvoering: Walcherse Bouw Unie, Grijpskerke
StedenBouw, nr. 622 | februari 2005